Het theater is een jas die precies om Toon Hermans heen past
Toon Hermans is ‘verschrikkelijk veranderd’ de laatste tijd. ‘Het is net alsof ik het werk doordachter doe.’ Hij blijft ‘atmosferische’ liedjes maken, want mee te delen is er niets….
Met Rietje, zijn vrouw, sprak hij weinig over het theater. Rietje had een geheel andere kijk op humor. Rietje ontweek het theater bijna. Ze was ’te echt om theater te zijn’, zegt Toon Hermans (79). En met een denkhoofd: ‘Vanuit de eenvoud, ik zou bijna zeggen: nederigheid. . .’Nee, eenvoud is mooier.’Maar soms, als een liedje of dingetje, nog nat van de vulpen, hem uitzonderlijk veel vertrouwen inboezemde, dan zong hij het haar wel even voor. Of eigenlijk gebeurde dat wel vaker, want Toon Hermans hecht vooral aan zijn dingetjes als ze net af zijn.’De tweede dag vind ik het niks. Dat geldt ook voor mijn schilderijtjes: één dag mooi, de volgende dag waardeloos.’Meestal zaten ze dan samen aan tafel te eten. Was Rietje niet onder de indruk, toonde Toon zich beledigd.’Dan zei ik: Waarom lees ik het je ook voor, het is eigenlijk flauwekul, want jij geeft helemaal niks om theater. Je moet je voorstellen hoe het er staks uitziet in het theater, met het licht en zo. Ik weet zeker dat het prachtig wordt. Ik vind het een heel goed liedje.”’Nou, ik niet’, zei ze dan. ‘Wil je nog sperzieboontjes?’ En dan dacht ik: hoe kan iemand nou zeggen dat het geen leuk liedje is. Maar binnen de veertien dagen had ik het er uitgegooid, dan had ze toch gelijk.’Toon Hermans maakt alleen maar ‘atmosferische’ liedjes. ‘Ik maak geen liedjes die iets meedelen. Er is niets mee te delen, vind ik. Dat zit zo in mijn levensbeschouwelijke aard. Ik heb nu bijvoorbeeld een liedje over dingen die spreken. Een kast, een stoel, een ei, een ui, weet je dat de dingen spreken. Een keukenla, een ouwe deken, een poef, een loupe en een fauteuil, of zoiets, ik ken het nog niet uit mijn hoofd. Er zitten de gekste woorden in: vogelpoep op de kozijnen, dat is voor de klank. Maar er is geen pointe. Nooit.’De dood is de pointe in mijn filosofie. De oplossing is de dood. De dood is de frappe; niet de grap natuurlijk, maar de frappe.’Toon Hermans is ‘niet zo van het gerichte’.’Ik kan mij niet verdiepen in dingen die iets darstellen, die werkelijk iets zijn. Dat krijg ik niet voor mekaar. Ik moet altijd klungelen met kleine dingetjes waar ik toch iets achter vermoed, weet je wel.’Rietje is overal in huize Hermans, in verschillende gedaanten. Gefotografeerd en geschilderd. Als jonge vrouw en iets oudere vrouw. Mondain en moederlijk. En overal is ze met dezelfde liefde en aandacht, met bloemetjes, beeldjes, dingetjes, takjes en religiosa omringd.Love, zegt Toon Hermans, wanneer we samen voor haar portret staan in de hal, en proeft de klank met smaak. ‘Love. Lief zeggen wij. Mooi woord hè.’Die ene keer in Carré, dat hij op Rietje moest jagen omdat hij haar na afloop wilde laten delen in de hulde van het publiek: ‘Als ik dat verhaal vertel, weet iedereen wie ze is.’In de coulissen had hij haar zien staan, en met de hand al naar haar uitgestoken was hij naar haar toe gelopen. Maar hij greep mis, de vogel was gevlogen. Toen dat tafereeltje zich dreigde te herhalen, had hij gedacht: nu ga ik haar echt halen. Coéute que coéute.’Dus ik weer die coulissen in, en zij rende weg, achter het gordijn langs. Moet je je voorstellen, dat grote toneel van Carré over, helemaal naar de andere kant. En ik er achteraan, ook achter dat gordijn langs. Ik zei: ‘En nu ga je godverdomme mee het toneel op.’ Echt, ik heb haar er op moeten trekken, tegen wil en dank.’Maar die sprint achter dat gordijn vergeet ik nooit. Het zou een onbeschrijflijk mooie scène voor een film kunnen zijn. Iemand die vlucht voor het succes, vlucht voor het applaus, zich afwendt van de hulde. Dat is toch een schitterende houding van een vrouw, zeg. Ik hoor nog dat lopen en het gewabbel en geruis van het gordijn. En die zaal maar daveren. En wij maar rennen.’Rietje overleed in 1990.’Natuurlijk heeft zij mij toch beïnvloed. Maar wat expliciet op de voorgrond treedt, is meestal niet zo belangrijk. Of iemand je nou een stok aanreikt als je niet lopen kan, of je een sjaal omdoet tegen de kou, dat zijn zo van die sentimentele dingetjes. De onzichtbare steun die Rietje mij gaf, dat was haar grote kracht. Ze interesseerde zich helemaal niet voor de artiest, ze interesseerde zich voor de mens.’Toon Hermans gaat nu, vanaf volgende week, als het ware verder waar hij tweeëneenhalf jaar geleden is blijven steken. Toen moest hij zijn tournee afbreken omdat hij niet langer was opgewassen tegen het verdriet dat hem avond aan avond weer in alle grootsheid beving; de show was een ode aan Rietje.’Ik vond het geen sortie. De mensen zijn me zo dierbaar. Het is zo’n groot geluk geweest om al die jaren voor ze op te treden. Dan kun je niet zomaar via een achterdeurtje vertrekken. Ik heb een beetje het gevoel dat ik iets goed te maken heb. Misschien is het de laatste keer, misschien ook niet. Ik neem geen afscheid van de mensen, tot het leven mij ingeeft dat het tijd is en dan horen ze het wel.’Voor het eerst in zijn lange carrière heeft hij nu met een heuse dramaturg gewerkt. En niet zomaar eentje.Ze is ‘een jonge vrouw, half Koreaans, mooi, heel oprecht, buitengewoon intelligent en dus doctorandus in de theaterwetenschappen, maar dat zal me een zorg zijn, het is een leuk mens’. Agnes de Bruijn zal in het programmaboek worden geafficheerd als artistiek adviseur. Maar ze is meer, een ‘maatje’, een geschikte debater, en een fantastische kok.Ze solliciteerde naar aanleiding van de advertentie die Toon Hermans, weinig praktisch van aard, had geplaatst op zoek naar ‘iemand die me in huis zou helpen’. Hij was het zat om dagelijks in De Hoefslag te eten.’Ik ben natuurlijk toch alleen, en ik moet ook nog eten en zo. Zij had geschreven, maar in haar brief nauwelijks vermeld dat ze dramaturge was. Dat verraste me toen ze kwam solliciteren. Ik dacht: dat wil ik wel eens onderzoeken, hoe zoiets werkt, want ik heb dat nooit gedaan.’Zij heeft me geholpen de grote lijnen op te zetten. Daar ben ik heel slecht in. Ik kan tamelijk goed ouwehoeren, maar ik hou niet van structureren en toch is dat noodzakelijk. Zij heeft me wel een en ander ingefluisterd. Geen advies in de zin van advies, maar gewoon gezellig praten: wat doe je als je opkomt, zou het niet beter zijn als je zus of zo deed. Dat klopte soms en soms ook niet. De vruchten van de conversatie zijn vaak heel anders dan ze worden bedoeld.’Ik heb ervan geleerd. Ik wilde ook afwegen of het nou eigenlijk goed is wat ik tot nu toe heb gedaan. Dat vond ik de moeite van het onderzoeken waard. Ik heb het ook niet altijd au serieux genomen, het theater.’Wàt precies nam u niet serieus?’Dat hele ding, dat theater.’U neemt het nu wel serieus?’Er verandert iets in me, ja. Er verandert iets. Heb jij dat nooit, dat er iets in je verandert?’Ik geloof dat dat misschien wel leven is: veranderen. En dat je dat ook niet kunt voorkomen. Ook niet als het zich ten kwade verandert, om het maar eens dichterlijk te zeggen. Ik geloof dat dat leven is: verrast worden door hoe je bent. Ik sta er soms versteld van.’Wat is er dan veranderd in uw houding tegenover uw werk?’Het is net alsof ik het nu doordachter doe; ik weet niet of dat beter is hoor. Maar het is ook alsof ik doordachter op de fiets zit, doordachter eet en drink, doordachter naar mensen kijk. Ik betrap me daarop. Vanmiddag nog zei ik tegen Mieke, mijn secretaresse: ‘Ik ben verschrikkelijk veranderd de laatste tijd.’ En ik weet niet waar het vandaan komt. Ik ben minder schuw, ik zie de mensen ook duidelijker, ik vergis me minder dan vroeger.’Vorige week op de repetitie voelde ik dat de drummer een beetje neurveus was. Ik zeg: ‘Wat is er toch met je, Peter?’ Hij zegt: ‘We krijgen een kindje.’ ‘En wanneer?’, vraag ik. Hij zegt: ‘Nou, het is uitgerekend op de 23ste.’ Ik hoor dat – en ik ben helemaal geen Jomanda of zo hoor, ik ben geen helderziende en helemaal niks, maar ik hoor dat, in dat milieu van het theater waar ik sterk ben, sterker dan in mijn gewone leven, want het is een jas die je past, die precies om je heen sluit, in het theater ben ik een ander mens – en ik hoor mezelf zeggen, vanuit een impuls, alsof je een boer laat, lijfelijk gesproken dan: ‘Doe er maar zes bij.”Het kwam eruit voordat ik het wist. Niemand staat daar bij stil natuurlijk, maar zes dagen later, de 29ste dus, belde Peter me op: ‘Het kindje is vannacht geboren.’ Nu moet je dit niet opvatten als dat ik mezelf zit te loven als voorspeller of zoiets, dat is het laatste wat ik wil. . .’Maar dit is toch niet nieuw, zoiets is u toch wel vaker overkomen?’Jawel, maar het wordt sterker en ik kan er niks aan doen.’Zo stond ik vanmorgen op de repetitie, en ik was helemaal niet van plan op pad te gaan voor het stoeltje dat ik nodig heb voor een conférence. Dat stoeltje was geen gewoon stoeltje, dat verzeker ik je. Ik had precies in mijn hoofd wat voor stoeltje het moest wezen, en ook in welke kleur; maar waar ga je een stoeltje kopen tegenwoordig?’Ik zeg ineens tegen Mieke: ‘Nu ga ik dat stoeltje halen.’ Zij zegt: ‘Waar dan?’ ‘Daarginder op de hoek, bij Ruis.’ Toen ben ik het weer vergeten, maar na de repetitie ben ik in de auto gestapt en naar die winkel gereden.’Ik kom daar en ik zeg: ‘Ik moet een stoeltje hebben. Dat zou hier moeten staan naar mijn gevoel.’ Die mensen keken al heel raar op dat ik daar ineens binnenkwam: Meneer Hermans, wat é-nig, é-nig. Ik zeg dus: ‘Hier staat een stoeltje voor mij.’ En ze beginnen te lachen: ‘Waar dan?’ Ik zeg: ‘Dat weet ik ook niet. Kijk maar, maar ik moet een stoeltje hebben.”Nu is dat een zaak met ik geloof wel drie etages met allerlei meubelen, heel mooie meubelen, en ineens zegt die man: ‘Dit?’ Hij zet het stoeltje voor me neer en ik zeg: ‘Ja, dat is het.’ Ik zeg: ‘Heeft u ook nog iets van rode pluche, want het is voor in het theater en ik wil rode pluche hebben.’ Die man roept zijn collega: ‘George! Kijk jij even naar die ene rol?’ En die komt met een enorme rol aan. ‘Meneer Hermans, het is voor honderdvijftig meter hè?’ Hij maakte een grapje, en ik zeg: ‘Nee, ik denk dat ik genoeg heb aan dertig centimeter.’ Hij legt die rol neer en het is fantastisch, echt fantastisch rood, een fantastische kleur rood.’Misschien was het wel geen gewoon pluche, het kan ook zijachtig zijn geweest, want er zijn verschillende nuances in pluche. Of velours. Velours en pluche, dat ligt heel dicht bij elkaar. Mooie woorden hè. Woorden die bijna klinken zoals ze zijn, velours en pluche. . .’Zij is al weer een stuk minder. Zij vind ik het mooiste als het een vrouw is. Niet als het een lap is. Lappen, daar hou ik niet zo van. . .’Maar toen moest ik nòg een stoeltje hebben. Een iets groter stoeltje, voor de tweede helft, na de pauze. En dat stoeltje stond er ook. Ik zeg: ‘Ik moet ze vrijdagmorgen op elf uur hebben.’ En dat kon. Is het niet prachtig? Die mensen waren zo lief en zo aardig en zo artistiek in hun kijk op de dingen. Een weldaad vond ik het.’Het is maar een klein onbeduidend voorbeeldje. Maar ik ben nog nooit een stoeltje gaan kopen. Mijn hele leven niet. Vandaag heb ik het gedaan. Dat duidt op meer aandacht voor de dingen. Ik heb zo’n gevoel dat ik het deze keer goed wil doen.’De tournee van Toon Hermans’ One Man Show begint 8 februari in de Stadsschouwburg, Haarlem, en duurt tot eind april.